Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Dit nu zijn de namen der [1]stammen. [2]Van het einde noordwaarts, aan de [3]zijde des wegs van Hethlon, waar men komt te Hamath, Hazar-enon, de landpale van Damaskus, noordwaarts aan de zijde van Hamath (ook zal [4]hij den [5]ooster- [en] [6]westerhoek hebben), [zal] Dan een [7][snoer hebben]. 1. Zoals zij de een aan den ander hunne erfenis zullen hebben. 2. Hier begint de beschrijving van het eerste deel, dat Dan zou bezitten. 3. Hebreeuws, hand; alzo terstond wederom. 4. Dan, uit het volgende. 5. Dat is, hetgeen van de voorzegde noordelijke landpale af, tussen de ooster- en westerlandpale in de breedte gelegen is; alzo in het volgende. 6. Hebreeuws, der zee, alzo in het volgende. Aan den zuiderhoek werd niet gedacht, behalve in het heilig afgezonderd deel, en in het algemeen van gans Israel [achter Gad, vs.28; dat sommigen houden voor een teken van de uitbreiding van het rijk van Christus, tot aan het einde der aarde. 7. Dat is, deel. Dit is hier en vs.23 ingevoegd tot aanvulling van den zin, uit hfdst.47 vs.13, en moet in het volgende ook daarop verstaan worden. Hier [en in het volgende] gelijk ook boven hfdst.47 vs.14, blijkt wederom een aanmerkelijk onderscheid tussen het voorgaande oud vleselijk en dit nieuw geestelijk Israel. Want tevoren waren de erfdelen zeer ongelijk; hier is gelijkheid in de gemeenschap aller heiligen en geestelijke kinderen van Abraham, hebbende elke stam evenveel, [niettegenstaande enig bijzonder onderscheid in de plaatsing] en zijn gans anders geplaatst dan tevoren. Ook is de orde van de opnoeming der stammen, [die in het noorden van den geringen en tevoren zeer zondigen Dan wordt aangevangen] aanmerkelijk; Openb.7:5, enz. wordt Dan uitgelaten, zie aldaar.